Het geslacht Lock
Lucq, Luc, Luck, Luk, Locq, Lock, Lok, Luijck, van der Luck, van der Luijck.
IV Jacob Adriaenz Luck (Lock)
Jacob Adriaensz Lucq, zal als jongste kind van Adriaen Doesen Lucq en Haesgen Jacobsdr, geboren zijn circa 1600. Hij overleed kinderloos te Voorhout, na 10 april 1654, in het jaar 1654 of 1655. Hij trouwde te Voorhout waar op 12 mei 1627 de huwel ijkse voorwaarden getekend werden tussen Jacob Adriaensz Lucq "Toecomende Bruijdegom en Annitgen Ewouts, weduwe wijlen Jan Willems Cortswager "toecomende Bruijt". Er werd gecontracteerd, dat bij kinderloos overlijden van Jacob Adriaensz Lucq zijn vrouw 2000 gulden uit de boedel zou ontvangen plus de helft van de rest. Kwam Annitgen Ewouts kinderloos te sterven, dan zou Jacob Adriaensz Lucq 1000 gulden uit de boedel ontvangen plus de helft van de rest (144).Jacob Adriaensz Lucq heeft vele moeilijkheden ondervonden van de zijde van zijn halfbroer Gerrit Gerritsz Mijnheer, die zich financiëel door zijn voogden te kort gedaan gevoelde. Eerst ging deze voor schepenen van Vlaardingen procederen tegen de toentertijd te Vlaardingen wonende Cornelis Jorisz de Bie, die getrouwd geweest was met een "moeije" van Gerrit Gerritsz. Het Vlaardingse gerecht stelde de eiser in het ongelijk, waarna Gerrit Gerritsz zich "addresseerde" tot het Hof van Holland. Gerrit eiste van zijn voormalige oom en voogd uitbetaling van 9 x 100 gulden plus de interest daarvan, omdat hij 9 jaar buitenshuis opgevoed was en in die jaren onderhouden was uit zijn eigen goederen en niet op boels kosten. Op 6 juli 1629 wees het Hof van Holland vonnis; de eis van Gerrit Gerritsz werd afgewezen, tevens werd hij veroordeeld in de kosten van het proces en "in de boete van de voors reqe civile" (145). Gerrit Gerritsz liet het er niet bij zitten en ging toen zijn halfbroer Jacob Adriaensz Lucq en zijn halfzuster Maritgen Adriaensdr Lucq getrouwd met Dirck Jansz Langevelt te Rotterdam aanspreken. Hij wendde zich voor de tweede maal tot het Hof van Holland en vorderde van zijn halfbroer en halfzuster 9 maal 120 gulden plus de bijkomende rente "jegens de penninck sesthien int jaar". Bovendien voor nietuitgekeerde "Brudegomstuck" 25 gulden eveneens met rente. Bij vonnis van 11 april 1632 werden de gedaagden veroordeeld om aan hun halfbroer uit te betalen 5/6 van 25 gulden plus de bijkomende rente (146). Wat "de saecke noopende de alimentatie ofte onderhout" betrof, kon het Hof nog geen uitspraak doen. Dit geschiedde bij vonnis van 1 maart 1633 waarbij de gedaagden veroordeeld werden om uit te betalen 75 carolus guldens voor elk jaar dat Gerrit Gerritsz buitenshuis onderhouden was, weer met de bijkomende rente (147). Gerrit kon denken: "Wie volhoudt, wint de reis". Ruim een kwarteeuw heeft Jacob Adriaensz Lucq te Voorhout gewoond, tot aan zijn dood in 1654 of 1655. Hij behoorde tot de vooraanstaande dorpsbewoners. Hij was er kerkmeester (148) en komt in de transportregisters regelmatig als schepen voor. Eigenaardig is het, dat hij de eerste jaren ondertekende met Jacob Adriaensz Luck en in het latere gedeelte van zijn leven steeds met Jacob Adriaensz Lock. Hij maakte de indruk, dat hij redelijk bij kas was. Zo compareerde hij op 20 maart 1632 voor schout en schepenen van Voorhout en "bekende gecoft te hebben Jegens de heren Burgerm ende regeerders der Stadt Leijden superintendenten van de goederen ende Innecompsten van t Capittel ten hogelande" een serie landerijen, totaal 11 morgen, voor 6840 carolus guldens. Hij verklaarde verder de verplichting op zich genomen te hebben in vier achtereenvolgende jaren telkens een vierde deel van de koopson: te betalen, telkens op 22 februari, van de jaren 1632, 1633, 1634, 1635. Borgen werden zijn twee zwagers, Willem Ewouts van der Linde, broer van zijn vrouw, en Dirk Jansz van Langevelt, de man van zijn zuster. Uit een aantekening op de transportacte blijkt, dat hij stipt aan zijn verplichtingen heeft voldaan en op 20 juni 1635 werd daarvan op de transportacte aantekening gedaan (149). Afgaande op de ruzie tussen de twee halfbroers circa 1630, is men geneigd te veronderstellen, dat hun onderlinge verhouding voorgoed bedorven was. Bij de dood van Jacob Adriaensz Lucq bleek daar echter niets van. Hij liet zijn aandeel in de gemeenschappelijke boedel van hem en zijn vrouw niet alleen na aan zijn volle zuster Maritgen, doch ook aan zijn halfbroer Gerrit. Op 7 mei 1655 verkochten de erfgenamen tal van landerijen. Zo compareerde bijvoorbeeld voor schepenen van Voorhout Jan Jeroense Wiell en verklaarde in het openbaar gekocht te hebben van "Maritje Adrijaens Locq ende Gerrit Gerritsz Menheer als trecht verkregen hebbende bij testamente van za Jacob Adrijaensz Locq" "een partij Weij ofte hoijlant geleege aen de Sweth inden ambachte van Voorhout groot omtrent twee mergen (150). Wanneer we de Voorhoutse transportacten van 7 mei 1655 bestuderen, dan blijken broer en zus 5120 gulden ontvangen te hebben voor de verkochte grondeigendommen. Ruim 2500 gulden erfde Gerrit Gerritsz Mijnheer van zijn overleden halfbroer. De twist zal dus wel bijgelegd geweest zijn. |